Wat helpt wel en wat helpt niet in de jeugdzorg?
02-04-2010
Op 25 maart bezocht ik bij de Hogeschool Arnhem Nijmegen (HAN) een conferentie over dit onderwerp.
De conferentie werd georganiseerd ter gelegenheid van het aantreden van Huub Pijnenburg als lector “werkzame factoren in de zorg voor jeugd”. De dag daarna verscheen bij SWP naar aanleiding van deze conferentie een interessant boek “Zorgen dat het werkt”. Het vakblad Sozio zal volgende maand een door mij geschreven recensie van dit boek publiceren.
Onderweg naar Nijmegen bedacht ik dat er in de jeugdzorg een stammenstrijd dreigt te ontstaan. Aan de ene kant staan de mensen, die zeggen dat er een wijziging nodig is in manier waarop de jeugdzorg in Nederland georganiseerd is (‘het wordt nooit wat op deze manier!’). Aan de andere kant de mensen die een afkeer hebben van ‘stelseldiscussies’ (‘praten over stelsels verlamt de jeugdzorg, iedereen kan zich er achter verschuilen en het heeft de afgelopen twintig jaar tot niets geleid’).
Ik was benieuwd wat de Nederlandse jeugdzorg experts zoals Ton v Yperen, Jo Hermanns en Adri v Montfoort hierover tijdens deze conferentie zouden zeggen.
Prof Dr. Ton v Yperen maakt een onderscheid tussen ‘algemeen werkzame factoren’, (zoals een goed opgeleide professional, een goede werkrelatie met de cliënt, een goede structuur en een niet te hoge caseload) en ‘specifieke interventies’. In de eerstelijns zorg gaat het vooral om het eerste. Maar volgens Ton v Yperen moeten ook de generalisten, waaronder groepsleiders, zodanig opgeleid zijn dat ze de meest voorkomende problemen bij kinderen te lijf kunnen gaan met specifieke methodes, zoals bijvoorbeeld de werkwijze Triple P. Hij betoogt verder dat het vaak mis gaat bij de implementatie van nieuwe methodes en dat er bij het onderzoek of zaken goed geïmplementeerd zijn te eenzijdig wordt gekeken naar de vraag ‘of er volgens het boekje wordt gewerkt’. Natuurlijk moet er gewerkt worden conform de afgesproken methode, maar tegelijk moet je voortdurend kijken naar de vraag of de cliënten beter geholpen worden en met elkaar kijken wat daar nog aan te verbeteren valt. Ton zei eigenlijk niets over het jeugdzorg stelsel. Zou het werken met ‘evidence based’ methodes binnen gemankeerde systemen toch een goed effect kunnen hebben? Bijvoorbeeld als kinderen ten onrechte of bij gebrek aan beter in een residentiële setting zitten? Het is misschien ook in dat geval beter om ‘evidence based’ te werken dan zo maar wat aan te rommelen. Enfin ik bleef met enkele vragen zitten.
Het voordeel van Prof. Dr. Jo Hermanns is dat het een overtuigende en beeldende spreker is, die stevige uitspraken niet schuwt. Hij viel meteen met de deur in huis ‘Structuurwijziging is heilloos zonder een visie op de inhoud van de zorg’. Misschien zit daar de oplossing, dacht ik. Maar Jo ging al verder: “We zijn doorgeschoten met te doen alsof het in de jeugdzorg vooral om stoornissen en afwijkingen gaat. Dat leidt tot een eenzijdige nadruk op het willen verkrijgen van ‘diagnostische beelden’ waarna de cliënt naar één van de vele jeugdzorg ‘doosjes’ wordt verwezen voor behandeling’. Dat beeld herken ik in de druk van de overheid op de Bureaus Jeugdzorg om, na de invoering van de wet op de jeugdzorg, de nadruk te leggen op diagnostiek en de indicatiestelling. Volgens Jo Hermanns moet de aanpak zich richten op de vraag in welke mate de draagkracht van ouders wordt overschreden als er zich een probleem bij het kind of bij henzelf voordoet. Met andere woorden: een probleem is geen probleem zolang de ouders het weten te hanteren. En passant gaf Jo stevige kritiek op de behandeling van kinderen door de poli’s van de jeugd GGZ, waardoor kinderen tijdens de behandeling thuiszitten en niet naar school gaan. Jo Hermanns legt de nadruk op het herstellen van ‘het gewone leven’: huisvesting, schulden, waardoor ouders weer greep op de situatie krijgen. Maar tenslotte komt hij wel uit bij een fundamentele stelselwijziging: ‘Doorbreek de klassieke indeling ambulant, daghulp, residentieel, jeugdhulp, jeugdbescherming jeugd GGZ.’ Laat professionals gewoon samenwerken aan één plan, liefst samen met de ouders opgesteld.
Prof. Dr. Giel Hutschemaekers vertelt over de ervaringen met evidence based werken binnen de Geestelijke Gezondheidszorg. ‘Professionaliteit’ is eigenlijk een ander woord voor ‘ergens verstand van hebben’ en staat als zodanig tegenover ‘amateurisme’. Professionaliseren is eigenlijk niets anders dan iets beter, vakkundiger willen aanpakken. De paradox is dat het streven naar professionaliseren meestal leidt tot de vraag ‘Welke vakdiscipline mag het doen?’ En dat is de aanloop naar machtsconflicten tussen professionals. De pseudo oplossing wordt gevonden in ‘multidisciplinair werken’. Dat ontaardt vaak in een verlammende professionele bureaucratie. ‘Zorg krijgt een ritueel karakter van een systeem van vijf opeenvolgende gesprekken met vijf verschillende disciplines’. Hij waarschuwt voor teveel optimisme bij het implementeren van evidence based methodieken. ‘Het implementeren van één evidence based methodiek interfereert altijd met bestaande algemene vakkennis en wekwijze, waardoor de algemene bestaande aanpak vaak slechter wordt’. Je komt alleen verder met geduldige samenwerking tussen professionals en de wetenschap. Aan het einde pleit hij tussen ‘stoornissen verhelpen’ en ‘mensen er weer bovenop helpen (empowerment).
Prof. Dr. Adri v Montfoort verzet zich fel tegen de opvatting van de Gemeenten (VNG) dat je een scheiding moet maken tussen jeugdhulpverlening en jeugdbescherming. Het apart zetten van de jeugdbescherming leidt tot “Poor solutions for poor children’. ‘Het stellen van normen staat niet buiten het hulpverleningsproces maar vormt er juist de kern van’. Adri waarschuwt voor eenzijdige nadruk op ofwel ‘vraaggestuurd’ ofwel ‘evidence based’ ofwel ‘normstellend’ . Het gaat om de juiste mix van deze aspecten en om de juiste mix van beroepskrachten. Er moeten zo weinig mogelijk schotten in de jeugdzorg voorkomen. Daarom zou het ’t beste zijn als de totale jeugdzorg, inclusief de jeugdbescherming onder één overheid zou vallen. Hij eindigt met de uitsmijter: ‘Jeugdzorg is een vorm van beschaving en beschaving is nou eenmaal niet evidence based’.
Zo zijn we aan het eind toch weer helemaal terug bij de schotten in het jeugdzorgstelsel. Ik trek voor mezelf de conclusie dat we moeten vertrekken vanuit een integrale opvatting over ouders en kinderen, een stevig inhoudelijk fundament dus. Maar vervolgens moeten we de consequenties genadeloos doortrekken door bestaande schotten en heilige huisjes heen. In plaats van een nieuwe structuur te tekenen moeten vernieuwende en baanbrekende initiatieven niet langer platgedrukt worden door de manier waarop we de zaken in Nederland nu eenmaal geregeld hebben. `dat betekent dat er hier en daar een muur afgebroken moet worden om bevlogen professionals de ruimte te geven.