Voor welke keuzen staat de Jeugdzorg in Nederland?
06-09-2010
(korte versie van mijn artikel in vakblad SoziO, september nummer)
Weg met het isoleren, repareren en weer terugzetten.
Vorig jaar stelde het parlement een werkgroep in onder de naam “toekomstverkenningen jeugdzorg”. Dit voorjaar publiceerde de werkgroep haar visie. Wat houden de voornemens in en zijn ze een stap vooruit en wat moet er nog gebeuren om de jeugdzorg te verbeteren? De huidige jeugdzorg is ten onrechte ingericht alsof het gaat om medisch behandelmodel, waarbij de nadruk ligt op het verhelpen van de stoornis bij een kind. Uit onderzoek blijkt het vertrouwen dat de cliënt stelt in de aanpak van de hulpverlener, de belangrijkste voorspeller is voor een goed resultaat.
‘Het zal een minister, wie het ook moge zijn, niet meevallen om beleid en wetgeving te ontwikkelen dat afwijkt van dit rapport.’ Dit schreef Pierre Heijnen, Kamerlid voor de PvdA en voorzitter van de parlementaire werkgroep “toekomstverkenningen jeugdzorg” in het voorwoord van het rapport dat deze werkgroep uitbracht afgelopen voorjaar. Niet zo vreemd: aan de werkgroep namen Kamerleden deel van PvdA, CDA, VVD, PVV, Groen Links, SP en Christen Unie. Een brede vertegenwoordiging uit de Kamer dus. Wat voor kabinet er ook zal komen, deze plannen zullen op veel steun kunnen rekenen.
Wat stond er in de aanbevelingen van de werkgroep – dat maar op een paar punten afweek van het net uitgebrachte standpunt van het Ministerie van Jeugd en Gezin?
Zowel de Kamer als het kabinet constateren dat de hulpvragen naar gespecialiseerde jeugdzorg alsmaar oplopen. Steeds meer kinderen krijgen professionele zorg, de jeugdzorg krijgt de wachtlijsten niet echt onder controle en de jeugdzorg kost steeds meer geld. De eerstelijns hulpverlening werkt niet goed, er ligt teveel nadruk op bureaucratische indicatiestellingen in plaats van op de werkelijke hulpverlening. De gespecialiseerde jeugdzorg is verdeeld gebleven in provinciale jeugdzorg, jeugdpsychiatrie (of jeugd-GGZ) en jeugdzorg voor licht verstandelijke gehandicapten (of jeugd-LVG). Dat moet anders, vindt de werkgroep. Schaf de indicatiestelling voor de vrijwillige hulpverlening af, zorg dat de jeugd-GGZ niet apart blijft staan en maak de financiering eenvoudiger.
Vier kernpunten
Zijn dit goede plannen uit “Den Haag”? Ik ga daar in op aan de hand van vier aanbevelingen, (kernpunten) die ik formuleerde in mijn boek Vertrouwen in de jeugdzorg. Wat moet er gebeuren om een stap vooruit te kunnen zetten?
- Herstel het ambacht van de hulpverlener in de eerste lijn.
Integreer de financiering van de tweedelijns zorg.
Breng versimpeling aan.
Herstel het vertrouwen in de jeugdzorgprofessional.
Ambacht
Ik pleit ervoor om het ambacht van de hulpverlener in de eerste lijn te herstellen, los van de vraag wie deze taak gaat uitvoeren. Het moet gaan om een generalist, die verstand heeft van gezinnen, kinderen en opvoedingproblemen, misschien een combinatie van een sociaal verpleegkundige en een maatschappelijk werker, beide op hbo-niveau opgeleid en ervaren. Eigenlijk een seniorhulpverlener dus, die zich met een cliënt kan verbinden, deze ook gedurende enige tijd kan volgen, niet voortdurend aan allerlei netwerktafels hoeft te zitten, maar de experts kan inschakelen die hij nodig heeft. Het werkmodel is dat de wetenschappelijk opgeleide specialisten, die verstand hebben van een smal segment, deze kennis inzetten op verzoek van de hbo’er, die het overzicht bewaart. Deze hbo’er hoeft niet eerst precies te weten hoe het probleem precies gediagnosticeerd moet worden om vervolgens bij het juiste loket van gespecialiseerde en verkokerde zorg aan te moeten kloppen. Nee, de vraag welke specialist er precies nodig is, kan worden overgelaten aan de geïntegreerde specialisten zelf. ‘Er komt iemand kijken’, is het antwoord. Of nog liever: ‘er is al iemand aanwezig, die u kan bijstaan.’
Hulp in plaats van diagnose en verwijzing
Ik hoop dat de landelijke politiek nu doorzet zodat er na dertig jaar één financieringstroom komt voor de huidige provinciale jeugdzorg, de jeugd LVG en jeugd-GGZ. Die financiering dient nauw aan te sluiten bij die van de eerstelijns jeugdzorg ofwel de CJG’s (Centra voor jeugd en Gezin). Zodanig, dat het geen kwestie wordt van indiceren of verwijzen – ik noem dat vaak vér-wijzen – maar een kwestie van samenwerken, elkaar bijstaan in de zorg voor complexe gezinnen, deeltaken tijdelijk overnemen, specialistische interventies inzetten, de hulp afronden of weer teruggeven aan de eerstelijns hulpverlener. De huidige eenzijdige nadruk op indicatiestelling is het gevolg van formalistische wetgeving en is het draaipunt geworden van een beroepspraktijk, waarin kinderen van het ene hokje naar het andere worden geschoven.
De huidige jeugdzorg is ten onrechte ingericht alsof het gaat om medisch behandelmodel, waarbij de nadruk ligt op het verhelpen van de stoornis bij een kind. Dat leidt tot het isoleren, repareren en weer terugzetten van kinderen. De hulp moet zich richten op de ondersteuning van het opvoedingssysteem. De stelregel moet zijn dat een probleem bij een kind geen probleem is, zolang ouders er goed mee weten om te gaan. Als je zo redeneert dan bestaat de kern van de jeugdzorg uit een combinatie van advies, hulp en voortschrijdend inzicht, waarin ouders en hupverlener proberen op één lijn te komen. Rondom die kern beweegt zich de specialistische hulp, die zich dienstverlenend opstelt binnen de totale aanpak.
Vertrouwen
De kern van het vak jeugdzorg bestaat uit de werkzame relatie tussen de hulpverlener en cliënt. Uit onderzoek blijkt het vertrouwen dat de cliënt stelt in de aanpak van de hulpverlener, de belangrijkste voorspeller is voor een goed resultaat. Meer nog dus dan wat de hulpverlener zelf denkt over de cliënt, diens motivatie en de kans van slagen. Voor vertrouwen is nodig dat de cliënt het proces zelf goed kan volgen en begrijpen. Niet zelden gaan kinderen met ernstige problemen van de ene instelling naar de andere en eindigen ze tenslotte in een gesloten setting omdat ze ‘onhandelbaar’ zijn geworden. Er is een scala van hulpverleners en overdrachten geweest en niemand lijkt meer echt het overzicht en de regie te hebben. Het zijn treurige verhalen met meestal een slechte afloop. De impliciete boodschap die deze kinderen meekrijgen is dat er geen vertrouwen en hechting mogelijk is. En dat ondanks de goede bedoelingen van de hulpverleners die binnen hun eigen segment een tijdlang hun best gedaan hebben en er soms ook in geslaagd zijn om een vertrouwensrelatie met zo’n kind aan te gaan. Des te groter is natuurlijk de teleurstelling voor het kind als er daarna weer een compleet andere setting volgt.