Samenwerking op het gebied van ‘multi-problem’.
05-08-2015
Aanleiding
In de A2 gemeenten (Valkenswaard, Heeze-Leende, Cranendonck) voeren we al enige tijd discussie over het onderscheid in de aanpak van ‘mono’ en ‘Multi’ problematiek. De ‘3D’ aanpak is erop gericht om een gezamenlijke aanpak vanuit WMO, Jeugd en W&I te realiseren. In 2014 lag de nadruk op het ‘laten landen’ van de afzonderlijke decentralisaties. In 2015 moet deze landing eerst nog geborgd worden, maar willen we tegelijk ook verder werken aan een integrale 3D aanpak. Daarbij gaan we er op basis van landelijke inschatting van uit dat ongeveer 85% van de hulpvragen relatief licht is en via een enkelvoudige ‘mono benadering’ (één D) behandeld kan worden. Ongeveer 15 % heeft betrekking op vrij ernstige problematiek, die zich vaak uitstrekt over meerdere levensgebieden. In ongeveer 3% van de gevallen zou het gaan om ‘multi-problem’ (zie hierna de definitie). Dit is weliswaar een klein deel van het aantal hulpvragers, maar aangenomen mag worden dat hier wel een fors deel van het sociaal domein budget naartoe gaat, aangezien het meestal om terugkerende problematiek gaat, die vraagt om herhaalde inzet van kostbare voorzieningen vanuit verschillende invalshoeken tegelijk.
Wat is mono?
Wij gaan uit van de definiëring , zoals die door Professor Jo Hermanns in de bijlage wordt beschreven in zijn pleidooi voor het hanteren van de ‘wrap around care’ aanpak. Hij gaat ervan uit dat de doorsnee burger bij enkelvoudige problematiek zijn weg in het hulpverleningscircuit wel weet te vinden.
Jo Hermanns: ‘In het reguliere model wordt een vraag van ouders en/of kinderen door een (gespecialiseerde) professional geanalyseerd en gediagnosticeerd, waarna de professional een hulpverlenings- of behandelplan voorstelt dat wordt uitgevoerd en wordt geëvalueerd. In het hele proces wordt bij voorkeur gewerkt met gestandaardiseerde instrumenten en criteria. Dit model lijkt minder goed of soms zelfs contraproductief te werken voor gezinnen met ernstige complexe problemen.’
Bovenstaande standaardwerkwijze geldt in feite ook voor de zorg vanuit de WMO en/of W&I aan volwassen en kent dezelfde beperking, zodra het maatschappelijk functioneren van een volwassene ontwricht raakt als gevolg van meervoudige problematiek.
Het multi-probleem
Het multi-probleem heeft volgens Hermanns te maken met: 1. De aard van het probleem. 2. De noodzaak van coördinatie van de hulp. 3. De aard van de noodzakelijke hulp. Indien er sprake is van een opeenstapeling van risicofactoren (het maakt niet zoveel meer uit welke specifieke factoren dat precies zijn) treedt er binnen het systeem een dynamiek op waarbij de problemen elkaar onderling gaan beïnvloeden en versterken. Er treedt een situatie op van ‘chronische ontregeling’, waarbij hulp op één van de domeinen niet meer effectief is, soms zelfs contraproductief kan werken. Het gezin – c.q. het een- of meerpersoons huishouden – dient gesteund te worden in het gebruik maken van de verschillende stukjes aanbod, die nodig zijn om de situatie te verbeteren.
Verschil ‘multi-users’ en ‘multi-problem’
In een situatie, waarbij een inwoner of gezin tegelijk gebruik maakt van zowel ondersteuning vanuit Jeugd en/of WMO en/of W&I is er nog niet per definitie sprake van een opeenstapeling van risicofactoren of ontregeling, zoals hierboven beschreven. Het kan bijvoorbeeld gaan om de aanvraag voor hulp voor een autistische kind door een ouder met een handicap, die daar geen verband mee houdt. Of om de aanvraag voor een traplift voor een oudere, waarbij sprake is van structureel schoolverzuim door een kind. Dat kan prima afgehandeld worden door de afzonderlijke ‘loketten’. Wel is het in zo’n geval belangrijk dat het betreffende ‘loket’ signaalgevoelig is, doorvraagt en zo nodig contact zoekt met de andere ‘loketten’.
Behandeling multi-users vereist collegiale afstemming tussen professionals
‘De meeste ouders en kinderen… (wij praten in dit voorstel over alle inwoners van de A2 gemeenten die ondersteuning nodig hebben)…. die redelijk overzichtelijke problemen hebben zijn in staat hun weg te vinden in het ingewikkelde stelsel en waar dat nodig is professionals met elkaar in contact te brengen. Dat leidt doorgaans tot ‘collegiale’ samenwerking door professionals die onderling overleggen. Zo overleggen werkers in de GGZ frequent met maatschappelijk werkers. In wat ingewikkeldere gevallen zal een vorm van casemanagement nodig zijn, waarbij een professional probeert de verbindingen te leggen en het hulpverleningsproces te bewaken.’ (aldus Hermanns).
Beleidsuitgangspunten A2 t.a.v. multi-users
- Binnen elke D heeft de klantmanager/consulent/hulpverlener professionele antennes voor de achtergrond van de vraag en mogelijk bredere problematiek. Dit vergt signaalgevoeligheid en vereist een bredere blik dan alleen het eigen vakgebied. Het vraagt om een professionele attitude waarbij sprake is van oprechte belangstelling, opmerkzaamheid en een open relatie met de vragende burger (geen afstandelijke gestandaardiseerde behandeling). Training van professionals op het gebied van het herkennen van signalen en doorvraag technieken, kan nodig zijn. Dit gegeven dient ingebed te worden in het personeelsbeleid en in de prestatie eisen richting lokale gesubsidieerde of ingekochte zorgpartners.
- Het interne informatie beleid (vergaren, opslaan en uitwisselen van informatie) draagt bij aan het herkennen van multi gebruik zonder daarbij de privacy aan te tasten. (Een elektronisch ‘piepsysteem’ i.p.v. het automatisch delen van alle cliënt informatie). Dit stelt dus eisen aan de inrichting en onderlinge verbinding van de informatiesystemen.
Wat werkt bij multi-problem?
‘Inwoners die in deze situatie van (chronische) ontregeling terechtkomen hebben volgens Hermanns in grote lijnen het meest aan.
- Het terugbrengen van de risicofactoren (die vaak contextueel, materieel of sociaal zijn); het kan dan gaan om huisvesting, inkomen, werk en het doorbreken van sociale isolatie, maar ook om relationele problemen zoals huiselijk geweld, persoonlijke problemen zoals verslaving of psychische problemen van de ouders.
- Het herstel van zelfregulatie door te ondersteunen bij het planmatig en stapsgewijs zelf aanpakken van de problemen ‘
Daarbij is een gecoördineerde aanpak nodig tussen verschillende instanties en hulpverleners. Bij multi-users gaat het om samenwerking, bij multi problem gaat het om het overdragen van de regie aan een casemanager.
Beleidsuitgangspunten A2 gemeenten ten aanzien van multi-problem
Indien er sprake is van multi-problematiek is er behoefte aan een professional die intensief samenwerkt met de cliënt c.q. het huishouden, dit ondersteunt bij het gebruik maken van de verschillende voorzieningen, het geheel blijvend overziet en mede bewaakt. Dit wordt vaak de casemanager genoemd.
In de situatie van multi-problem zijn er in de meeste gevallen kinderen bij betrokken en wordt per casus een integrale aanpak ingezet vanuit het CJG, aangevuld met medewerkers vanuit de WMO en W&I, waarbij door de coördinator van het CJG aan één persoon de coördinatie wordt opgedragen (hoeft niet in alle gevallen de jeugdhulpverlener te zijn). Deze casemanager beschikt namens de coördinator CJG over de doorzettingsmacht om handelend op te treden, indien de situatie daarom vraagt. Uiteraard wordt daarbij, zeker als er sprake is afwijkende toepassing van standaard regelgeving, afstemming gezocht met de betrokken leidinggevenden van de verschillende D’s. Bij stagnerende meningsverschillen voorziet een ‘escalatiemodel’ in opschaling naar het bestuurlijk niveau (de burgemeester).