De Jeugd GGZ kan binnen de jeugdzorg niet gemist worden
30-01-2010
Minister Rouvoet laat binnenkort aan de Kamer weten hoe hij de toekomst van de jeugdzorg ziet. De meeste betrokkenen pleiten ervoor om om één integrale financiering voor de gespecialiseerde jeugdzorg in te voeren. Dat zou betekenen dat de expertise van jeugd GGZ overal in de jeugdzorg op dezelfde manier voorhanden is. Het is een oud ideaal, dat ik al 30 jaar lang koester, maar het is de vraag of de ministeries van VWS en Jeugd en Gezin over hun eigen schotten heen kunnen stappen. Ik schreef een artikel voor het Maandblad Geestelijke volksgezondheid (MGv) over dit onderwerp.
Versnippering
In het oktobernummer van MGv betoogt Jos Rietveld met recht dat de jeugdzorg ‘klant onvriendelijk, onsamenhangend en bureaucratisch georganiseerd is’. Hij ziet als belangrijkste oorzaak dat de jeugdzorg is opgedeeld in vier financieringsstromen (provincie, zorgverzekering, awbz en justitie). ‘Tussen deze instellingen bestaat een flinke overlap in doelgroepen, terwijl de invalshoek van de hulpverlening en de mate van professionaliteit uiteenloopt.(….) Vrijwel bij al deze kinderen is sprake van opvoedingsproblemen, de helft tot driekwart heeft bijkomende psychische problemen, een flink deel ook verstandelijke beperkingen en een minderheid ook nog eens ernstige gedragsstoornissen. Binnen de instellingen in dit domein wordt veel dubbel werk gedaan. Er gaat veel energie verloren in moeizame overplaatsingstrajecten, waarbij er vaak suboptimale zorgarrangementen uit de bus rollen door de versnippering van verantwoordelijkheden. Intussen staan er veel wachtenden voor de deur, terwijl er (zeker in de provinciale jeugdzorg) geen enkele prikkel is ongebouwd om efficiënter te werken.’(J.R.)
Wachtlijsten
Het zojuist verschenen evaluatierapport over de wet op de jeugdzorg bevat het volgende overzicht over het aantal op hulp wachtende kinderen.
Tabel: Aantal wachtenden in de jeugdzorg per deelsector
Deelsector Peildatum Criterium Wachtenden
Provinciale jeugdzorg 01-07-2009 > 9 weken 4.946
Jeugd-LVG 01-10-2007 Treeknorm* 2.125
Jeugd-GGZ 01-01-2009 Alle wachtenden 28.800
*) Treeknorm: extramuraal > 6 weken; en verblijf > 13 weken
verwacht mag worden dat over het algemeen in de Jeugd-GGZ circa 40% van de wachtenden de Treeknormen zal overschrijden, oftewel circa 11.500 cliënten.
De toelichting volgend zou je dus uitkomen op zo’n 18.000 kinderen met ernstige problemen, die te lang moeten wachten. Waarschijnlijk zijn het er meer wanneer deze Treeknorm voor alle sectoren zou gelden. Dit is natuurlijk een bizar gegeven, waarmee Nederland – ondanks het feit dat ‘recht op jeugdzorg’ in de wet is vastgelegd – het internationale verdrag over de rechten van het kind stelselmatig overtreedt.
Evaluatie van de wet
De conclusies van het evaluatierapport onderstrepen de zienswijze van Jos Rietveld. Uit het rapport blijkt dat de invoering van de wet op de jeugdzorg op essentiële punten nooit heeft plaatsgevonden. Ik citeer uit de slotbeschouwing. ‘Een tweede belangrijk element bij de vorming van één toegang was om de toegang tot de provinciale jeugdzorg te combineren met de toegang tot de jeugd-LVG, de jeugd-GGZ en civiele plaatsingen in JJI’s (thans gesloten jeugdzorg). Tot op heden heeft deze integratie ten aanzien van jeugd-LVG en jeugd-GGZ nog niet plaatsgevonden. De toegang tot de jeugd-LVG verloopt nog steeds via het CIZ en de toegang tot de jeugd- GGZ verloopt voor een groot deel via de huisartsen en voor een klein deel via BJZ’s (…..)Argumenten die door het veld worden genoemd voor het niet verder van de grond komen van de samenwerking tussen en binnen deelsectoren zijn concurrentie, afrekenen op prestaties en verschillende (financiële) regels waaraan partijen zich hebben te houden ten aanzien van bijvoorbeeld de wijze van verantwoording of gehanteerde bekostigingseenheden. Deze factoren leiden ertoe dat de hoogste prioriteit ligt bij de eigen organisatie en dat aan de samenwerking in de jeugd- zorgketen een lagere prioriteit wordt toegekend.’ (Evaluatie WJz)
Zolang een dergelijke situatie in ambtelijke termen omschreven wordt, lijkt het nog tamelijk onschuldig beleidsprobleem of zelfs een onvermijdelijke eigenschap, die nu eenmaal kleeft aan de wereld van zorg en welzijn. In de afgelopen twintig jaar is een vorm van gelatenheid en beleidsonverschilligheid ontstaan ten opzichte van het jeugdzorg bouwwerk als geheel. Alleen op deelterreinen werden veranderingen doorgevoerd en zelfs de wet op de jeugdzorg bleek maar over een deel van de jeugdzorg te gaan. In contrast hiermee is er juist grote opwinding over noodlottige incidenten rond kinderen, over wachtlijsten en over de bureaucratie. Alsof het een niet voortvloeit uit het andere.
Schrijnende praktijkvoorbeelden
Wat de gevolgen van het langs elkaar heen werken in de praktijk kunnen zijn wordt duidelijk in het huiveringwekkend verhaal van Carla Rus elders in dit MGv nummer. Een ernstig bedreigd meisje wordt in feite aan haar lot overgelaten. Diegenen, die haar kunnen en willen redden worden systematisch tegengewerkt. Het leidend principe is niet het gezond verstand en het vakmanschap van de professional maar het toepassen van de regels binnen het eigen compartiment van de blokkendoos. Voor een kind, dat in aanraking komt met jeugdzorg is het te hopen, dat het een overzichtelijk probleem heeft dat binnen één compartiment goed te behandelen is. Zo niet dan loopt het een groot risico feitelijk onbeschermd te blijven. Erger nog: het gebrek aan zorg en bescherming binnen het eigen gezin wordt bevestigd binnen het jeugdzorgstelsel. Daar lijkt het evenmin om de kinderen te gaan ondanks de vaak goede bedoelingen van de direct betrokken jeugdzorgwerkers. In dit geval is het de eigenwijze jeugdbeschermer die binnen een tunnelvisie werkt en maar niet wil luisteren naar een andere discipline. Omgekeerd worden de Bureaus Jeugdzorg regelmatig geconfronteerd met cliënten, die met behulp van diagnostiek op twijfelachtige gronden geweerd worden uit de jeugd GGZ en tenslotte gaan rondzwerven of onbehandeld in justitiële jeugdinrichtingen terechtkomen.
De twee grootste problemen van het jeugdzorgstelsel
In mijn onlangs verschenen boek ‘Vertrouwen in de jeugdzorg’ analyseer ik de manco’s van het jeugdzorgstelsel als geheel. Het voornaamste probleem is in mijn ogen het ontbreken van professionele jeugdzorg in de eerste lijn, een element dat bij de wet op de jeugdzorg ‘vergeten’ werd en vervolgens lange tijd een onderwerp is geworden van getouwtrek tussen gemeenten en provincies.
Maar direct na dat eerste probleem volgt het hierboven beschreven probleem van schotten in de gespecialiseerde jeugdzorg. Het systeem gaat niet uit van doorlopende lijnen en in elkaar grijpende verantwoordelijkheden, maar van een verdeling van de jeugdproblematiek in vooraf afgebakende domeinen. Dit leidt tot vertraging, dubbel werk, competentiekwesties, controle op controle en veel administratie.Zolang dit probleem niet wordt opgelost zal de eerstelijns vakman, als die er komt, een zoekende in de woestijn blijven, vooral wanneer het gaat om kinderen met de door Jos Rietveld beschreven combinatie van problemen. Terwijl het natuurlijk de taak van de tweedelijns jeugdzorg zelf is om zelf te zorgen voor de juiste combinatie van expertise. Dat zou veel diagnostische toegangstrajecten overbodig maken en tevens het einde betekenen van het heen en weer geschuif met cliënten.
De jeugd GGZ heeft kansen gemist
In mijn ogen heeft de jeugd GGZ in de aanloop naar de wet op de jeugdzorg een mooie uitdaging laten liggen en daarmee haar maatschappelijke verantwoordelijkheid onvoldoende genomen. Indien de jeugd GGZ haar plek had ingenomen binnen het Bureau Jeugdzorg, was ze daarbinnen, gezien haar expertise, een leidende factor geworden. Aanvankelijk rond 1997 gebeurde dat ook in sommige regio’s, zoals in Eindhoven en in de Zaanstreek. Landelijk werd echter gekozen voor het sector belang. Het ministerie van VWS creëerde op aangeven van GGZ Nederland een uitzondering in de ontwerp wet op de jeugdzorg, waardoor de huisarts “bij een vermoeden van psychiatrische problematiek” rechtstreeks kon blijven verwijzen naar zijn collega arts bij de GGZ. Dit werd gebracht als een uitzonderingsregel, maar is tot op de dag van vandaag de hoofdroute gebleven naar de jeugd GGZ. Daarmee was de kans verkeken op een Bureau Jeugdzorg, waarbinnen de GGZ de lead zou nemen en richting zou geven aan een hoogwaardige professionele beroepspraktijk. Toen binnen de Bureaus Jeugdzorg vervolgens de nadruk kwam te liggen bij een bureaucratische indicatiepraktijk kon de GGZ haar eigen gelijk halen en zich terecht gelukkig prijzen, dat zij buiten dit geheel was gebleven. Uiteraard heeft de krampachtige en soms arrogante houding van BJZ directies ook niet erg geholpen om de jeugd GGZ binnenboord te halen.
Ter gelegenheid van zijn naderend emeritaat zegt hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie het in zijn interview met de Volkskrant op 7 november nog iets vierkanter in antwoord op de vraag hoe hij de bijdrage van de psychiatrie aan de jeugdzorg beoordeelt: ‘Het is beschamend dat we van de jeugdzorg zo’n zootje hebben gemaakt. De wachtlijsten zijn te lang, ook binnen de instellingen. Er zijn veel te veel loketten, ouders worden er radeloos van dat ze steeds opnieuw hun verhaal moeten doen. De bureaucratie, waarin we terecht zijn gekomen, is schandalig. Makkelijke kinderen kunnen overal terecht, moeilijke worden als een hete aardappel doorgeschoven: van de psychiatrie naar de jeugdzorg en weer terug. Want ja, ze passen niet in een voorgeschreven protocol met twaalf sessies.’
Ik hoop dat de GGZ, na de wet op de jeugdhulpverlening en de wet op de jeugdzorg , nu in de derde ronde haar verantwoordelijkheid zal nemen om één geïntegreerd specialistisch jeugdzorgaanbod in Nederland mogelijk te maken.